Voor velen zijn de romaanse kloostergangen de mooiste. Net als de
gotische opvolgers
zijn ze plekken van rust, maar de romaanse vormentaal is meestal minder uitbundig.
Waar de
gotiek
zich verliest in steeds ingewikkeldere
traceringen,
toont het romaans ongedeelde
rondbogen.
In zijn eenvoudigste vorm heeft iedere arm van de
kloostergang
een reeks rondbogen op
zuiltjes.
De zuiltjes kunnen eenvoudig zijn of rijk bewerkt. In Italië hebben de
Cosmaten
een eindeloze variatie bedacht, vaak ingelegd met mozaïek,
evenals het rijke fries erboven.
De romaanse bogen rusten op steeds één zuiltje of op twee, die door een
dubbelkapiteel gekoppeld kunnen zijn.
Ook een alternerend ritme komt voor.
Door op regelmatige afstand een accent aan te brengen, ontstaat een andere ritmiek.
Dat kan een pijler zijn of vier gekoppelde zuiltjes, soms fraai als
knoopzuil
uitgevoerd.
Een dergelijke ritmering wordt steeds belangrijker: wanneer de gang
overwelfd
is zijn
steunberen
nodig om de druk op te vangen.
Hiertussen passen dan steeds enkele bogen. Wanneer deze door een grotere rondboog
gekoppeld worden met een
oculus
in het
boogveld,
dan is de eerste stap naar de gotische
tracering gezet.
De bekendste romaanse kloostergangen danken hun roem aan de
kapitelen,
met name aan de
iconische.
Tekst: Jean Penders (09-2006). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders